Anne van Heek
Het begint met een melodietje
en een aarzelende toon.
Het lied, dat wordt al hoger
en je zingt vanzelf mee.
Als de snaar begint te trillen
vergeet de sirene om te gillen
en de visser laat zijn hengel liggen
en de boer vergeet zijn biggen
Konijnen, eenden en een vis misschien
kun je in het Volkspark zien.
En kijk je naar beneden,
over de rand van een brug
Een speldenprik in duizend woorden
De wereld in een zin verlicht
Een regenboogje op papier
Dat is een gedicht
Er zijn mensen die geen reden hebben om te schreeuwen,
maar ze schreeuwen over alles.
Maar er is geen reden meer.
De oorlog is voorbij.
Het verwondert mij,
een vogel die zijn naam roept.
Wil hij soms dat iedereen hem kent?
Het verwondert mij,
Sint en piet gingen op weg naar ons land,
met alle cadeaus in een grote mand.
Maar onderweg ging het stormen o, nee!
En de wind nam de stoomboot mee.
leven, even, krijgen en geven
kleiner dan klein, te klein
leven is niet eeuwig, lang is niet kort
het is wat het is en het wordt wat het wordt