Gedichten van Arthur Adam ten Cate

Mest

Toen ik jong was hing mijn moeder 
rond deze tijd de lakens binnen. 
“Er wordt gemest”, ik rook het best, 
maar wist niet beter, vond het een 
normale lentegeur.

Toen ik ging studeren in de grote stad 
was daar van mest geen sprake, het 
rook naar groot en stad, naar gracht 
en bier en wiet en op de eigen manier
ook wel weer naar lente. 
En daar miste ik Twente - als ik weer 
thuis was omhelsde ik de mestgeur in 
gedachten, beschouwde het de geur 
van thuis, ik wist nog steeds niet beter.


Ik ben alweer een paar jaar terug. 
En nu, begin maart, het prille groen 
massaal met mest wordt overladen, 
stikstofverbindingen ons uiteen drijven, 
begint het me te dagen, dat het toch 
best vreemd is dat waar het groen 
wordt het naar stront ruikt. 


Dat wat normaal gevonden wordt, is 
niet per se fantastisch. Zoals zoveel 
tradities is het koesteren van stront- 
geur enigszins absurd. Hoeveel 
nostalgie er ook aan plakt, hoe diep 
we er ook met de voeten hebben 
ingestaan. 

Soms zijn herinneringen beter 
slechts herinneringen.
 

Arthur Adam ten Cate

Arthur Adam ten Cate