Gedichten van Dick Schlüter

De Langevinger

Dichtbij kolossaalt hij koket
Wanneer je er naar toe loopt
Groeit hij groot als torenflat

Overal stoot je je ogen
Aan onze Langevinger
Die op 101 meter kan bogen

De eerste in een kweekvijver
Maar andere hele grote moesten
Onder de radar blijven

Een grote stad
Wil altijd omhoog
Gaat nooit prat op plat

Ooit sierden potloden rondom
Het Centrum fier de horizon
Ze vielen samen met Van Heek om

Nu God wordt weg gebromd
Verliezen ook de kerktorens
Hun hemelse bestaansgrond

En wanneer je wegloopt 
Knabbelt krimp aan onze Alpha
Kleiner, kleinst, maar niet gesloopt

Het dreumesje in de regiohemel
Zeggen ze bij de buren
Over het Enschedese gewemel

Terwijl ons Manhattan groeit
Daar bij die Boulevard. Wanneer
Zijn Eind en Kop ineen gevloeid?

Met de Langevinger als baken
Zoals ooit pijpen, torens
Over ons moesten waken

Maar wat of wie
Voorkomt armoedeval, angst
Voor oorlog, corona, klimaatregie?

Ja, er zijn weer spelen voor velen
Er is nog brood, nabuurschap
En je mag weer huggen en strelen

9e Stadsdichter van Enschede

Dick Schlüter

Dick Schlüter