God is door velen
uit de hemel gegomd, gebromd.
Maar gebleven is een hunkering
naar een roep, licht in het tijdsverloop.
Zondag mag het weer; `n oaln roop!
Een kromme berk of els, uitgehold, gelakt
of van latten lekdicht in elkaar geplakt.
Het mondstuk van vlierhout, adem
uit je middenrif, oefening, oefening.
Zondag mag het weer; `n oaln roop!
Wachten stapelt zich altijd op.
Blazers weten dat het wel goed komt
door hun lipspanning binnen te oefenen.
Happe tegen de mond, drie notendoop.
Zondag mag het weer; `n oaln roop!
Mensen, zorgen, ziekte, dagen, dingen,
verdringen zich 24 uur in deze stad
bij korter licht en maatregelen die
knellen, knijpen. We willen een afloop.
Zondag mag het weer; `n oaln roop!
Elf maanden was het een naar binnen
gekeerd geluid, opgeborgen of onder
water in een put. Volgezogen, maar
klaar voor roepende weemoedige dope.
Zondag mag het weer; `n oaln roop!
Bij Lammerinkswonner wordt de put
tot en met Drie Koningen op zondagen
tot spreken gebracht. Dagen die lengen.
De stilte, 't duister moeten op de loop.
Zondag mag het weer; `n oaln roop!
Blazers aller wijken ga zondagavond
om 19.00 uur overal roepen, haal ons
van binnen naar buiten om te bekoren
met klankpoëzie. Oer, willen we horen
vloeiend in drie of vijf tonen; Goddelijk!
Dick Schlüter