Daar waar pauwen pronken en schreeuwen
het naar hooi, gras en aarde geurt
stappen sierkippen vrolijk rond
nemen schapen en geiten geen blad
voor de mond, zweven apalca’s
over het erf en koeren duiven vrijheid
op het dak van de vogelkooi.
Kinderen lachen en huilen
als het hangbuikzwijn
te dichtbij komt.
Jongens betasten goedkeurend de flanken
van een forse geit, een helblonde vrouw
strooit lachend en lustig met voer.
Er zijn er die veel eten,
er zijn er die niets krijgen.
In deze samenleving leeft men
naast elkaar, door elkaar, niet met elkaar
toch schijnt meestal de zon
ook als regendruppels vallen.
Stadsgedicht juni 2018
Margót Veldhuizen