Margót Veldhuizen was stadsdichter van Enschede van 2017 tot februari 2019.
Met haar aansprekende, beeldende gedichten won ze op 28 januari 2017 van Dick Schlüter, die eveneens door de jury werd geprezen.
Margót was de zevende stadsdichter van Enschede.
Margót Veldhuizen
niet aan zee
nauwelijks een haven
dichtbij de grens
verbrand, beschadigd, hersteld
kijkend naar de schaatsende kinderen,
bij de ijsbaan op de Oude Markt.
Haar ogen zoeken een meisje
waarvan ze vrolijk wordt
de handel bijna is ingepakt
vrachtauto’s in beweging komen,
de marktlui na een lange dag
vermoeid weer naar huis toe gaan,
of met gepaste afstand van elkaar
ruiken naar verf, cement, kalk en lijm
de vloeren heel, de muren wit
of in moderne tinten,
straks komen wij
zingend in Enschede aan.
Geurende grassen
koeien en paarden
alsof ze nooit meer weg wil gaan
planten wachten op de regen
of koud water uit de kraan.
Zelfs de muren zijn verhit
dan je denkt en kent de stad
waarin je woont een plek die
je verrassen kan of dierbaar is
zoals dit park dat honderd jaar bestaat
het naar hooi, gras en aarde geurt
stappen sierkippen vrolijk rond
nemen schapen en geiten geen blad
voor de mond, zweven apalca’s
zoals ieder jaar
om deze tijd
herdenk ik haar.
Hoe zij geleden heeft
fluistert wind
scharrelen merels
onder struiken.
Kinderstemmen springen
tussen vele partijen
voor ieder is er wel wat wils.
In Enschede gaat het goed
al kan het altijd beter
draaiden de persen er met veel kabaal
daar waar vluchtelingen verbleven
op zoek naar een vredig bestaan,
zijn kunstenaars nu bezig
geur van kruit door wind verwaaid
het vet en suiker van de lippen
en de bezem over de straat gehaald
van kale takken uit hoge bomen
dat alsmaar geurt en overal aanwezig is
glinsterende ballen, sterren en een piek
twinkelende verlichting in de hele stad
en overal jengelende kerstmuziek.
als baken voor een bange burger
de weg kwijt in deze wereld
van globalisering en emigratie
of ander groot en klein verdriet
zichtbaar te zwaar voor haar broze lijf
een beetje schuin en scheef over de stoep.
Het afval scheiden valt niet mee
al is ze voor een schoon milieu
die doodstil langs de singel staan
waarover fietsers ’s morgens vroeg
half dromend naar hun werk toe gaan.
Op Grote Kerk en het stadhuis
het wijde strand met schelpen
cirkelende meeuwen in zilte wind
ruisende golven, de geur van zout.
Zo’n verlangen naar de zee
er is nauwelijks tijd
voor een koele hand
op koortsig hoofd
of troostend woord
staat te kijk op gras
onder eiken en beuken
hangt in wind of regen
ligt aan de oever van een vijver.
haar rolstoel duw ik richting oorlogsmonument
aandachtig leest ze alle linten
groet soldaat en gijzelaar
de moeder en haar kind
merels floten maakten nesten
al zat de kou nog in de lucht
toen Britse en Canadese soldaten
langzaam maar gestaag
door weer en wind
met kinderen op de fiets
van school naar werk
en terug naar huis,
in oranje jas
de harde werkers
die in weer en wind
mist, zon en regen
nog tamelijk kras
en elke dag als het
van wie dan ook vermag
het weer het toelaat
soms huilt zij, lacht zij, zingt zacht
laat de gitaar klagend klinken
de slepende stem van de zanger
wekt op wat je al lang vergeten dacht.
de radio zondagse muziek liet horen
vond ik het lopen uit door de poort
over de straat op weg naar het park.
Daar wachtten herten met grote geweien
dansen een choreografie
die niemand hen geleerd heeft.
In de middenberm jonge platanen
de singel slingert als een rivier
weet welke mensen er toe doen,
groet hartelijk wie hij tegenkomt
zijn lach klinkt vaak en luid
hij is erom bekend,