Jos Eertink (1983) is geboren in Enschede. Hij woonde als kind in Hengelo en beleefde zijn middelbare schooltijd in Almelo. Als student Communicatiewetenschap aan de UT, keerde hij in 2002 terug naar Enschede. Na zijn studie werkte hij jarenlang voor het Wilminktheater. Op dit moment werkt hij op de marketingafdeling van het Enschedese familiebedrijf ILG Food Group. Sinds zijn studententijd is hij actief als dichter; de stad was daarbij altijd al een belangrijke inspiratiebron. Als hij niet aan het schrijven is, dan houdt Jos zich graag bezig met schilderen. Tekst, olieverf, muziek: alle creatieve uitingen staan wat hem betreft onderling met elkaar in verbinding. De ene uiting kan de andere versterken.
Jos Eertink
Dus werden we in maart bezocht
door een oom die op de piste
een griezelig sterk verhaal had
gehoord. Aanstekelijk, dat ook.
waar vervlogen beloften
als dekens boven ons zweven
met randen zo zacht
in het hoogseizoen zouden doven
aanstekelijk is de lach
alleen als hij dichtbij is
golven over de stad
de harlekijn van
bedrieglijk koper
we kunnen jullie beschermen
we twijfelen of we maakten
of dat jullie gaandeweg
voor onze ogen zijn gegroeid
en alles leek zo troostrijk zacht
zittend op mijn knuffelvacht
voor het eerst uit mijn cocon
die veelal ongeschreven zijn
blauwe dagen, blauwe klanken
als een wolf die ooit
grond, bezonken met wat ik ooit
had gehoopt. In de waterspiegel
boven kon ik rimpelingen zien.
In twaalf afwezige jaren was ik
ons bestaan vindt plaats
langs hardere paden
van asfalt en tegels
en afstand en stress
geloofd en toch gebroken
met olie gesmeerd
en pijnlijk geleerd
verlaten wij de zomernacht
weten we wat mag en moet
vergeten soms te groeten
wordt voelbaar door de vogels
langs de randen van de stad
waar restanten glooien van essen
waar kennis vrij
in de bossen ontsprong
kleinkinderen waren
op andermans balkon
de tongval is hier vlakker
dan we hoorden op het journaal
is de tering van het brein
de conclusie die je trekt
uit het alternatieve feit
in de hoop op vroege lente
die torenflats van ons
zijn een ordening van mensen
zit klem tussen het Wilminkplein
en die vals bescheiden straat
van de stilgevallen Bannink
mijn wanhoop en
mijn plannen
brokkelende muren die
zijn vederlichte hoeven
op stoepen zonder sneeuw
voor jou is het paard
achterwaarts
die glijbanen bestijgen
als het spookbeeld van een kind
in een omgekeerd verleden
sta je óp de planken
kijk mij ik loop
ik schrijf en koop
net iets anders
verduisterd in het sluitstuk
van de allerlaatste trein
je verlangt met de maan
naar markante fragmenten
zit oorlog niet in films
we kijken ernaar
bij gebrek aan strijd
voelend hoe het wringt en snijdt
stil blijven staan
en je drukt op een knop
maar de lamp gaat niet aan
dan is het zeker dat je droomt
als iemand die veranderd is
door een slanker postuur
een lichter montuur
of ingekorte baard
tot straten zijn gekrompen
leerden we terloops
wat verdwalen echt betekent
de platgewalste portiekflat
aan de grond waaruit we ontsprongen
stond een menigte verbaasd
in de schaduw van vooruitgang
een sigaarvorm was verschenen
als de zwaluwen boven Hogeland
al scherend ontdoen ze de lucht
van haar laatste scherpe kantjes
het ruisen verderop
op de gronden richting Lonneker
hoorden gasten de geboorte
van het eerste sterke verhaal
hoewel dit eeuwen is geleden
was een kever binnengedrongen.
Galant gestippeld, goed gelukt,
in het Engels bekend als ladybug.
Als de lente onder de deur kruipt
maar van spieren, zweet en gras
met 11 PK aan rode rossen
van fluitsignaal tot klinkend glas
als voetbal over cijfers gaat
ook ik werd door ’t vuur gegrepen
ik gun je ijle lucht en regen
dit is niet jouw zwanenzang
ik heet dan wel een Grote Kerk
blijkt pas hoe verzadigd we zijn.
‘t Sijpelt door de markt en singels,
vindt altijd een reden om dieper
te gaan, tot het vocht opgehoopt
tot een samenvattend masker.
Verscholen in haar clair-obscur
ligt verstild een heldendicht.
Haar muzen trekt ze uit het
wonend in de Tubantiastraat.
Met hun huis opgeknapt en
een tuin voor wat diepgang
als de kater loom spint op
werd laatst achteloos gefluisterd.
Het was nacht. De stad scheen
inderdaad wat plat te zijn.
Een gedaante vluchtte weg van
op een plek genaamd Walkottelanden
wat toen wellicht klonk als een magisch
moeras, met vuurvliegjes boven
wat sluiers van gas
gevormd toen wij nog heersten
in een onbegrepen verder oosten
waar we straatnaambordjes stalen
Het eiland Java kleeft aan rode stenen
Niet een klein stukje maar zichtbaar en krakend
De tuinman en de imker waren lang en breed thuis
alleen zij die hielden van nacht bleven achter
Gestoord door het geruis van de Hengelosestraat
In grondgebied vol kruit klimt het groen vanuit een
krater. Van oude ruïnes hebben kavels geen weet.
Omringd door jonge dromen is de beek
opnieuw gaan stromen. In blije hoge gevels